Digitale Bibliotheek

zelfstandig naamwoord (de) /dixiˈtaːlə ˌbiˑbliˑjoːˈteːk//

een online plaats waar boeken, documenten en andere teksten geschreven in dialecten van het Limburgs digitaal beschikbaar zijn om te lenen of te bekijken

E-Library - Page Identity Image

Naar het Limburg Portaal van de DBNL

Een deel van de Limburgstalige literatuur vindt u op het Limburg Portaal van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren van de Koninklijke Bibliotheek. Daar kunt u teksten zoeken en downloaden om te lezen op uw e-reader.

Digitale bibliotheek

De Digitale Bibliotheek van de Limbörgse Academie komt over een paar jaar online. Nu verzamelen we Limburgse teksten in het Limburgs Corpus. Literaire teksten daaruit komen beschikbaar in de Digitale Bibliotheek van het Limburgs. Dat is originele literatuur zoals proza, poëzie en toneelspelen van Limburgstalige auteurs. Ook vertalingen zoals die van A Midsummer-night’s Dream (Ein ôngerstóng vôl touvering) van Shakespeare en De Avventure vaan Alice in Woonderland van Lewis Carol zullen online komen.

Het Limburgs als schrijftaal

Het Limburgs is als schrijftaal en in de literatuur gebruikt vanaf de vroege middeleeuwen. Vanaf het einde van de 18e eeuw is er steeds meer in de verschillende Limburgse dialecten geschreven. Een uitgebreide beschrijving daarvan vindt u in de Limburgse Literatuurgeschiedenis. Bekijk ook eens: – Limburgs woordenboek

Kort overzicht van de Limburgstalige literaire en schrijftraditie



Oudlimburgs (9de-11de eeuw)

Van de 9de tot 11de eeuw is uit het Maas-Rijnland , waartoe Limburg behoort, geen Oudlimburgse literatuur overgeleverd. Alleen de ‘Wachtendonck Codex’ (±900) biedt een groter tekstcontinuüm. Boven deze Latijnse psalmen is een letterlijke vertaling van de woorden in de eigen taal geschreven. De Latijnse volgorde van de woorden is aangehouden, waardoor er geen conclusies over de zinsbouw getrokken kunnen worden.

Middellimburgs (11de-16de eeuw)

11de-13de eeuw

Het Limburgse Maas-Rijnland was in de elfde en twaalfde eeuw één van de belangrijkste Europese literatuurlandschappen. Deze plaats had het niet vanwege eigen vernieuwende prestaties. Uit de Romaanse cultuur werden belangrijke literatuurmotieven gehaald die werden doorgegeven naar het nabijliggende Germaanse taalgebied in het oosten. Kloosters waren belangrijke centra van de productie van geschreven werken. Zij vervaardigden dikwijls religieus of contemplatief geïnspireerde teksten. Ook particulieren schreven soms teksten, gericht op het eigene van hun leven of het Limburgse Maasland.

Teksten werden in verschillende talen geschreven, dikwijls Latijn maar ook in het Middellimburgs. De Limburgse schrijftaal geeft vermoedelijk niet helemaal de volkstaal van die tijd weer, maar leunde dikwijls aan tegen een meer Brabantse of Hollandse schrijftaal.

Het werk van Hendrik van Veldeke is goed bekend. Als één van de weinige middeleeuwse troubadours schreef Veldeke behalve epiek ook lyriek. Van Veldeke zijn onder andere de ‘Eneas’ roman (1170-1190) bekend, een lied over de hoofse en verliefde minnaar Tristan, en de Sint-Servaas legende (±1220) met meer dan 6000 verzen. Zijn werk is vooral uit latere kopieën bekend, geschreven in Nederlandse of Duitse dialecten. Verder bestaan er fragmenten van Middellimburgse werken van onbekende auteurs. De ‘Trierse Floyris’ roman (±1200) vertelt de liefdesgeschiedenis van Floyris en Blancheflor, de grootouders van Karel de Grote die zelf een literair motieffiguur van de Maas-Rijn-regio was. De reis van Sint-Brandaan is een wonderverhaal, vermoedelijk ook uit de twaalfde eeuw.

De Middellimburgse schrijftraditie heeft na Veldeke voortbestaan. Ofschoon er weinig teksten bekend zijn, blijkt er uit een oorkonde van de bisschop van Luik van 1202 dat alle van ketterij verdachte boeken over de Heilige Schrift ingeleverd moesten worden. Heel duidelijk wordt er aangegeven dat hiertoe ook boeken in de Germaanse volkstaal, dus wat nu Limburgs is, behoren.

Uit de dertiende eeuw stamt de ‘Limburgse Aiol’ (1220), een epische tekst die één van de vele verhalen van keizer Karel de Grote vertelt. Fragmenten van Limburgse vaktaal of de taal van wetenschappelijke traktaten komen uit Noord-Limburg in de vorm van de zogenoemde ‘Limburgse Gezondheidsregels’ (1253). Deze werden in de marge van een Latijnse kalender geschreven. Het ‘Nederrijns Moraalboek’ (1270-1290) is een bloemlezing van moralisaties, overwegingen en citaten van geleerde autoriteiten. Verder zijn er fragmenten van kruisvaders en liefdesromans, liederen en gedichten en hagiografieën.

14de-16de eeuw

De ‘Limburgse Sermoenen’ (±1300) zijn een verzameling van 48 handgeschreven preken en traktaten die ooit bij elkaar zaten bij een vijfhonderd manuscripten en vroeg drukken. In deze Sermoenen is onder andere het ‘Maastrichter Passiespel’ opgenomen. Uit de omgeving rondom Maastricht, Maaseik en Venray komen in de 14de en 15de eeuw vertalingen van legendes van heiligenlevens in de eigen taal. De 15de eeuw brengt verder een ‘Limburgs Gebedenboek’ uit Noord-Limburg en uit Tongeren een tiental Tongerse liederen. Overgeleverd uit de 16de eeuw zijn gebeden uit het Maaseikse Agnetenklooster en liederenboeken zoals het ‘Venlo-Gelders Huisboek’ en de ‘Venlo-Gelderse Liederenverzameling’. Het ‘Venlo-Gelders Huisboek’ is verder een bron voor vooral de liefdesgroeten. Petrus Treckpoel (1442-1508) stelde begin 16de eeuw een ‘Chronyk der Landen van Overmaas’ op schrift, beginnend met een historische beschrijving in de oudtestamentische tijd en eindigend met observaties over de contemporaine regionale politieke verhoudingen.

Nieuw Limburgs (17de-21ste eeuw)

17de-18de eeuw

Van de roerige 17de en 18de eeuw zijn een stuk minder literaire teksten bekend dan uit de eeuwen daarvóór. Geschriften zijn dikwijls van persoonlijke aard; mensen hebben daarin voor hun belangrijke zaken en (historische) gebeurtenissen willen vastleggen.

Alleen wat kleine literatuur van Jacob Kritzraedt (1602-1672) uit Gangelt, over de grens bij Sittard in het Rijnland, is bekend. Kritzraedt schreef eind 1640 twee gelegenheidsgedichten in de vorm van anagrammen: Get lang en Land genug.

18de-19de eeuw

Tegen het einde van de 18de eeuw begon het geschreven Limburgs zich ook weer te roeren. Het zijn in het begin vooral gelegenheidsteksten, zoals gedichten, kleine verhaaltjes en liedjes. Pas vanaf de tweede helft van de 19e eeuw begint men literaire werken en toneelspelen te schrijven.

Het Sermoen euver de wäörd Inter omnes Linguas nulla Mosa Trajestensi prastantior gehauwe in Mestreech 1729 (±1770) is een anonieme declamatietekst die zich richt tegen vreemde invloeden in de eigen taal. Ludovic Pascal Delruelle (1735-1807) was pastoor voor de Wyckse St.-Martinusparochie in Maastricht. Voor zijn verwijtgedichten vond hij inspiratie in gesprekken of scheldpartijen die hij hoorde vanuit zijn venster van de pastorie in het straatje beneden hem. Pieter Gilles Schols (1768-1847), Paul Lenaerts (1777-1836) en Andries Piron (geb. 1804) schreven gedichtjes of liedjes in het Maastrichts.

Het einde van de 18de en begin van de 19de eeuw zien steeds meer geschreven Limburgs. In volksalmanakken zoals ‘Den Opregten Antwerpschen Almanach’ en ‘Den Opregten Maastrichtsen Almanach’ worden Limburgstalige verhaaltjes, gedichtjes en liedjes uitgegeven in het Limburgs van Maastricht. Zij zijn geschreven voor een wat minder geletterd publiek met vooral volkse elementen.

In 1806 werd op verzoek van het Franse ministerie van Binnenlandse Zaken in het Maas-Rijnland ‘De Verloren Zoon’ uit hoofdstuk 15 van het Evangelie van Lucas in de volkstaal vertaald. Dit om te zien in welke plaatsen Frans de belangrijkste voertaal van het volk was. Voor veel Limburgse dialecten zijn dit de vroegste teksten uit de nieuw Limburgse tijd. ‘De Verloren zoon’ zou in de negentiende eeuw een geliefde vertaaltekst blijken voor taalonderzoek en is in veel verschillende Limburgse dialecten vertaald. Ook voor taalonderzoek werd in 1836 een fragment van een tekst van Erasmus vertaald naar het Weerts.

Theodoor Weustenraad (1805-1849) schreef tussen 1830 en 1840 zijn geestig en satirisch gedicht De Percessie vaan Sjerpenheuvel. Zijn episch gedicht zou te controversieel blijken voor zijn tijd, vanwege zijn schildering van de schijnheiligheid van de katholieke kerk en veel goede families in Maastricht en zijn openhartige beschrijvingen van seks. Pas in 1931 werd de hele tekst, anoniem, uitgegeven door een groepje jonge intellectuelen, vooral Charles Nypels, met afbeeldingen van Charles Eyck. In 1964 gaf Harie Derks het nog een keer uit, om de burgerlijke geest in Limburg te provoceren. Lou Spronck verzorgde in 1994 een nieuwe, meer wetenschappelijke uitgave, met illustraties van Toussaint Essers en in 2009 één als onderdeel van zijn proefschrift.

Bij de sociëteiten van Momus in Maastricht en d’n Dramatiek in Roermond werden in de tweede helft van de 19de eeuw Franse of Duitse toneelspelen in het Limburgs bewerkt. Behalve deze vertalingen ontstonden er oorspronkelijke werken in het Maastrichts, Roermonds en onder meer ook Heerlens. Verder verscheen in 1889 als feuilleton in de krant De Nieuwe Koerier de roman Oet de Fransentied in Mecklenbórg in het Roermonds naverteld. De vertaler is onbekend. Dit is voor zover bekend de langste tekst in het Limburgs in de 19de eeuw.

20ste eeuw

Aan het begin van de twintigste eeuw, als nasleep van de 19de eeuwse traditie, schreef Fons Olterdissen (1865-1923) komische opera’s. De twee bekendste zijn De Kaptein van Köpenick (1907) en Trijn de Begijn (1910). Olterdissen schreef verder volksverhaaltjes genaamd Vaan stad en lui veur 50 jaor; een petite-histoire van het alledaagse leven in Maastricht tussen 1860-1870.

In West-Limburg roert zich na de stilte van de hele 19de eeuw de stem van Jules Frère (1881-1937). Na zijn terugkeer van de aangrijpende ervaring in de oorlogsjaren 1915-1917 schreef hij zijn eerste en enige gedichtenbundel Druvig Bukske, een ode aan het oude Tongeren.

1918-1945

Na de Eerste Wereldoorlog verschijnen er verhalen en gedichten, vooral in verschillende tijdschriften of kranten. Boeken worden er alleen bij uitzondering geschreven. Thema’s zijn: de Limburgse identiteit, chauvinisme, religie en verleden. Veel van de auteurs zijn geestelijken, wat waarschijnlijk eraan bijdroeg dat deze teksten vrij braaf en moralistisch zijn.

Edmond Franquinet (1896-1974) conformeert zich minder aan de heersende thematiek. Hij brengt onder de titel Maskeraad in 1927 een boek uit met Dadaïstisch geïnspireerde verhalen.

Nieuwe Limburgstalige toneelspelen kwamen van Frans Schleiden (1896-1955). Zijn stukken zoals D’r brand va Bellent (1931) en De Koel i Lutterendal (1930) werden tot ver na de Tweede Wereldoorlog opgevoerd. Veel lokale toneelgezelschappen zoals het Zuid-Limburgsch-Toneel (ZLT) en A.K.D.IJ. uit Spaubeek, legden zich toe op oorspronkelijke en vertaalde Limburgstalige stukken.

1945-1960

In de moeilijke tijd van de wederopbouw tussen 1945 en 1960 verviel Limburg in een conservatief katholicisme. Het werk van Bèr Hollewijn (1907-1978) werd na de oorlog door de toneelgroep De Kemediespeulers in heel Limburg opgevoerd. Zijn werk is gebaseerd op de katholieke leer en probeert die leerstellingen over zeer uiteenlopende onderwerpen op een realistische en voor iedereen begrijpelijke wijze voor te stellen om zo denkwijzen die als verkeerd werden gezien te bestrijden.

Na 1954 bracht ook de Speelgroep Geleen ieder jaar een twintigtal voorstellingen van oorspronkelijke Limburgstalige toneelspelen van onder anderen Hub Janssen en Sjef Nijsten. Verder verzorgde Max de Bruin vertalingen van werken van Wilfried Wroost, Frans Streicher en Erhard Asmus.

Felix Rutten (1882-1971) was al een bekende en toonaangevende Nederlandstalige schrijver tussen 1900 en 1940, toen hij het Limburgs van Sittard voor zijn literair werk ging gebruiken. Naast katholicisme en het goede leven van vroeger gebruikt Rutten neoromantische thematiek. Van hem werden onder meer het kerstverhaal Daags veur Krismes (1957), Novellen (1959) en postuum een bloemlezing uit zijn Limburgstalig werk Doe bleefs in mich (1971) gepubliceerd.

1960-1985

De ’68’ers waren Limburgse schrijvers die zich afzetten tegen de conservatief Roomse traditie. Hoewel huis, historie en katholiek geloof niet helemaal zouden hebben afgedaan, waren de wegen open voor een bredere waaier van schrijfmotieven. Er werden meer boeken gepubliceerd en de taal zelf kreeg aandacht.

In 1976 gaf Veldeke een bloemlezing uit genaamd ‘Mosalect’, met gedichten en prozastukken van schrijvers uit heel Limburg. Het toonde aan hoe ver verspreid Limburgstalige literatuur beoefend werd.

Paul van der Goor (1932-1983) is een dichter en schrijver, onder meer bekend van een bundel van 16 gedichten Tösse vreug- en naojaor (1977). Hij is één van de eersten die over buiten-Limburgse thematiek schrijft, zoals zijn ervaring van het meemaken van een razzia in het Amsterdam onder de bezetting van de Tweede Wereldoorlog.

Léon Veugen (1919-2001) is de auteur van de eerste volwaardige nieuw Limburgse roman. In 1980 publiceert hij zijn roman ‘ne Zöch vaan de Ieuwigheid. Een terugkeermotief, op een Homerische leest geschoeid, de beleving van seksualiteit en het omgaan met geloof buiten het kader van de katholieke kerk zijn vernieuwende en taboedoorbrekende thema’s.

Er werden ook meer werken vertaald. Jan Wouters vertaalde Van de Vos Reinard (1963) en Ederein (‘Elckerlyc’). Fons Vossen vertaalde verschillende sonnetten van Shakespeare (1976) en zijn A Midsummer-night’s Dream als Ein ôngerstóng vôl touvering (1982).

1986-nu

De generatie van ’68’ers heeft de aanzet gegeven voor de verdere rijping van de Limburgstalige literatuur. Na Léon Veugen lag de weg open voor volwaardige Limburgstalige romans, die nu door meerdere Limburgse schrijvers geschreven zouden worden.

Jac. Linssen (1922) z’n roman Leef en leid in vreuger-jaore (1996) vertelt over de bewoners van Maasbracht in 1918 en hoe zij zich door de moeilijke tijd van de Spaanse griepepidemie worstelden. Jo Cobben (1938) schreef in 2003 een roman De drie èngele van Aelse waarin hij drie engelen liet vertellen over de invloed van de nieuwe tijd.

Ger Bertholet (1948) is acteur, schrijver, dichter, zanger en vertaler van toneelspelen, dikwijls onder de nom de plume van Zjèr Rapaille. Uit 1999 stamt zijn boek Sjweitberg dat een selectie bevat van zijn wekelijkse column bij het Verdreet van Limburg. Onderwerpen zoals voorbehoedsmiddelen, erotiek, arbeidersleed, en de Tweede Wereldoorlog komen erin voor. Verder zijn van hem onder andere gedichten in verschillende Veldeke publicaties, de theatermonologen Knötsj en Puen d’r Vuurmond, sjat bekend.

Wim Kuipers (Maasniel 1939) schrijft gedichten en verhalen in het Nederlands en het Limburgs. Van hem zijn onder andere bekend Moeles en sjaelevaeger (1999), Platlandj, gedichten uit Neel (2000) en Kaoleries (2002).

Het einde van de twintigste eeuw en het begin van de eenentwintigste brachten de Limburgse taal steeds meer schrijvers van groter formaat. Joep Leerssen, Raymond Clement, Frits Criens, Jeanne Alsters – van der Hor, Colla Bemelmans en Toos Schoenmakers-Visschers zijn enkele namen van schrijvers die zich met uiteenlopende onderwerpen bezighouden. Ook werden er meer werken vertaald, onder meer Oet ’t Fabelbook vaan Aesop (2011), De Avventure vaan Alice in Woonderland (2012) en een vijftigtal gedichten van Konstantinos Kavafis (2019) door Yuri Michielsen.

Publicaties